Gedragstherapeute Marijke Bisschop: “Denk niet in de plaats van je kind”

 

‘Ik kan dat niet’, ‘Ik ben een nietsnut, een mislukkeling, een onnozelaar’. ‘Niemand wil met mij spelen’. Is dit het beeld dat je kind van zichzelf heeft? Of zegt het: ‘Geef maar aan mij, ik doe het wel?’ Gelooft jouw kind in zichzelf? Klasse voor Ouders nam drie vragen over het zelfbeeld van kinderen mee naar gedragstherapeute Marijke Bisschop.

 

 

Word je met een laag zelfbeeld geboren?

 



MARIJKE BISSCHOP:

 

“Kinderen worden niet met een laag zelfbeeld geboren. Er zijn kinderen die van nature uit een iets donkerder brilletje op zetten en dus sneller dan andere kinderen zeggen dat ze iets niet kunnen, het opgeven, vinden dat ze een mislukkeling zijn. Je karakter bepaalt wel voor een deel hoe je tegenover jezelf staat. Maar veel meer wordt dat beïnvloed door de opvoeding thuis en op school en het geluk of ongeluk dat je pad kruist.
Dat negatief brilletje gaat vooral werken als kinderen 11-12 jaar zijn. Als ze zich heel bewust gaan worden van het feit ‘ik besta’ en ook heel bewust van wat anderen denken over hem/haar.”

 



Ouders en leraren spelen een belangrijke rol bij dat zelfbeeld?

MARIJKE BISSCHOP:

“Het is gek. Als kinderen in de wieg liggen, nog heel klein zijn, zeggen ouders heel vaak dat dat kind het liefste, het mooiste is dat ze ooit gekregen hebben. Ze knuffelen en laten voelen dat ze het graag zien. Maar na een jaar of 2-3 beginnen ouders op te voeden. Er zijn regels waar kinderen zich moeten aan houden. Ze willen een flink kind. Ouders bedoelen het goed, maar drukken zich soms wat onhandig uit en dan zeggen ze: ‘Je bent lui’, ‘Je bent stout’, ‘Dat had je beter kunnen doen’, ‘Wat ben jij onhandig’. Wat ouders zeggen, slikken kinderen vaak echt in. Ze zitten er mee.

Ouders vergeten dat ze op de persoon spelen, niet op het gedrag. Als je je kind zegt dat hij lui is en je herhaalt dat voortdurend, dan voelt je kind dat aan alsof je hem een nul vindt. Je kan kinderen ook vleugels doen krijgen. Kinderen vinden het fijn om te horen dat ze het goed hebben gedaan. Ouders zijn een beetje hypnotiseurs, hé. Als je je kind voortdurend vertelt dat het stout, lomp, onhandelbaar is, gaat het zich ook zo gedragen. Als je bij een rapport voortdurend vertelt ‘Het kan beter’, dan gaat je kind denken dat het niet goed genoeg is. Soms ondanks de vele inspanningen die het doet.”

 



Stel dat mijn kind zegt “Mama ik ben een onnozelaar, een nul”. Wat doe ik dan?

MARIJKE BISSCHOP:

“Je kind geeft duidelijk een boodschap. Je lost dat niet op door te zeggen: ‘Maar neen, jong, kom hier, ne knuffel’. Nee, je kind voelt zich een nul. Belangrijk is dat je vraagt waarom hij zich NU een nul voelt. En dat je stelt dat iedereen zich zo wel eens voelt. Vaak komen dan de antwoorden: ‘Ze sluiten me uit, pesten me, zie eens wat op de msn staat, kijk eens naar mijn slecht rapport, niemand wil naast mij zitten, niemand wil met mij spelen.’
Vraag dan door: ‘Hoe komt dat denk je, waarom doen die kinderen dat, waarom denk je dat je rapport niet zo goed is, waarom speelt Mieke niet meer met jou? Wat kunnen we samen doen om je te helpen? Hoe kan je dat oplossen, denk je?’ Laat je kind de oplossing zoeken en ondersteun hem daarbij. Wat zijn zijn sterke punten? Ga samen even op zoek. Ga naast hem zitten en laat voelen dat je gaat helpen.

Ouders denken vaak in de plaats van de kinderen, maar kinderen zijn vaak creatief genoeg om zelf een oplossing te zoeken. Als die oplossing dan werkt, geeft dat zelfvertrouwen: ‘Hey mam, ik heb het geprobeerd, het werk!' Kinderen zelf veel laten doen, geeft zelfvertrouwen.

Sommige ouders worden van zulke sombere vragen wat paniekerig of zelf somber. Maar je moet blij zijn. Je kind geeft een signaal: mama, luister even, neem me even vast, ga naast me zitten, begrijp me even. Soms moet je niet meteen een pasklaar antwoord hebben.”

Marijke Bisschop schreef het boek ‘Bouwen aan zelfvertrouwen. Als tiener anders denken over jezelf.’