Wat is faalangst?

Buikpijn, vlinders in de maag, zweten, misselijkheid en hoofdpijn bij bijvoorbeeld het maken van een toets. De veroorzaker: het monstertje "faalangst" dat weer is losgeslagen in het hoofd.
Faalangst is een speciale vorm van angst die kan voorkomen in (taak)situaties waarin prestaties verlangd worden. Faalangst is een heel normaal en wijdverbreid verschijnsel. Iedereen kan zich er wel wat bij voorstellen, want het komt bij iedereen (in meer of mindere mate) voor. Kun je faalangst niet goed hanteren en heb je er last van, dan spreken we van negatieve faalangst. Je gaat dan onder je niveau presteren. Dit kan zo negatief uitpakken dat het een negatieve invloed op iemand heeft.

Ongeveer tien procent van de leerlingen heeft last van faalangst. Met faalangst bedoelen we niet de normale angst die iedereen kent en ook nodig heeft om prestaties te leveren en dingen te durven. Deze natuurlijke angst is een reactie van ons lichaam op dreigend gevaar. Dit kan heel positief werken: een gezonde portie spanning, bij een toets net zo goed als een sportwedstrijd, maakt dat je alerter, prestatiegerichter, strijdvaardiger bent. Men noemt dit dan ook positieve faalangst. Maar angst kan ook zo negatief zijn dat het iemand geheel blokkeert. Het zorgt ervoor dat je niet meer helder kunt denken: je geheugen loopt vast of je gooit alles door elkaar, je denken wordt chaotisch of je klapt volledig dicht. De angst kan dan zo hoog oplopen dat je niet meer goed kunt functioneren. Deze angst, de angst om te falen, noemen we (negatieve) faalangst.

Oorzaken van faalangst

De omgeving van het kind heeft grote invloed op de ontwikkeling van het kind. Het vertelt het kind of het een prettige wereld is, of juist een onveilige wereld waar je bang voor moet zijn. Wanneer een kind opgroeit in een gezonde, warme omgeving ontwikkelt het kind een positief zelfbeeld. Als het kind een negatief zelfbeeld heeft, zit het niet lekker in zijn of haar vel. Faalangstige kinderen hebben vaak een negatief beeld van zichzelf. Een negatief zelfbeeld staat de gehele ontwikkeling in de weg.

Als het kind regelmatig negatieve ervaringen opdoet, heeft dit invloed op het zelfbeeld van het kind. Deze zijn bepalend voor hoe men zich doorgaans voelt en hoe men de eigen omgeving, taak, toekomst en anderen tegemoet treedt. Dus hoe je jezelf ziet en hoe je je eigen mogelijkheden en beperkingen ervaart. Hoe iemand zich voelt, bepaalt de manier van zijn of haar handelen. Het kind kan dan een negatief beeld van zichzelf ontwikkelen en kan in een negatieve cirkel terecht komen. De leerling let dan alleen nog maar op de negatieve zaken. De positieve ervaringen worden niet eens meer gezien en als ze al gezien worden, worden ze niet toegeschreven aan zichzelf maar aan het toeval. "Tunneldenken" zou je dit kunnen noemen. Nadat het kind vele keren een mislukking heeft moeten ervaren gaat het kind denken: "Ik kan het toch niet".

Bij het op zoek gaan naar de oorzaken van faalangst is het belangrijk om na te gaan wat de oorzaken zijn van het probleem. Ligt de oorzaak in het gezin of moet de oorzaak gezocht worden op de prestatiegerichte school. De cultuurverschillen spelen een secundaire rol. In de eerste plaats gaat het om de leerling als individu: hoe is het zelfbeeld van het kind, wanneer en in welke situaties is het faalangstig etc. Pas wanneer dit beeld onvoldoende houvast geeft, kan het zinvol zijn cultuurverschillen in ogenschouw te nemen. Als men weet wat waarom het kind faalangstig is, kan het probleem beter aangepakt en geaccepteerd worden.


Het herkennen van faalangst

Cognitieve, sociale en motorische faalangst uiten zich op verschillende manieren. In de klas zijn het niet alleen onderpresteerders, maar ook zijn het regelmatig de kinderen die juist erg perfectionistisch zijn. Ze mogen van zichzelf geen fouten maken of geen lager cijfer halen dan een acht. Natuurlijk zijn er ook kinderen die hun onzekerheid tonen door alles nog een paar keer te komen vragen en steeds willen horen of ze op de goede weg zijn. Die herken je het makkelijkst als faalangstig. Andere kinderen doen er erg lang over om aan hun werk te gaan, ze hebben een sterke voorkeur voor bekend en makkelijk werk en mijden nieuwe taken. En weer andere kinderen maskeren hun foutengedrag door bijvoorbeeld clownesk gedrag te vertonen of overdreven brutaal te doen. Kortom, faalangst uit zich in vele vormen. Soms in een veelvoud van gedragsveranderingen. Dit maakt het voor de leerkracht niet eenvoudig. Een signaleringslijst als hulpmiddel kan de leerkracht op weg helpen.

Het goed observeren van het gedrag van de leerling en het opvangen van bepaalde signalen is dan ook van groot belang. Het levert een veelheid van gegevens op, die nodig zijn voor de begeleiding.

Het diagnoseren van faalangst

Belangrijk is om eerst een zorgvuldige diagnose te laten plaatsvinden voordat er met de begeleiding wordt begonnen. De vraag die dan gesteld wordt is: Hoe komt het dat deze leerling faalangstig is? Heeft hij of zij vroeger vervelende ervaringen opgedaan met bijvoorbeeld een bepaald vak? Is het de omgeving die invloed heeft gehad op het kind? Etc.
Voorzichtigheid bij het stellen van de diagnose blijft geboden. Een nauwkeurige omschrijving van faalangst voorkomt dat het als verklaring wordt gegeven voor andere problemen. Faalangst is tenslotte geen etiket dat per definitie op bepaald gedrag geplakt kan worden. Als het duidelijk is dat de leerling faalangstig is, kan er overgegaan worden op de begeleiding.

Het voorkomen en behandelen van Faalangst

Van belang is dat het faalangstige kind weer een positief beeld van zichzelf opbouwt. Daarnaast is het voorkomen van faalangst (het behouden van een positief zelfbeeld) heel belangrijk. Het begeleiden en het voorkomen van faalangst is geen makkelijke taak. Het vereist tijd en geduld.

 

Wat doen/zeggen:

  1. Blijf rustig, als uw kind panikeert, panikeer dan niet mee, vermijd emotionele scènes.
  2. Maak tijd om te luisteren. “Vind je zelf dat je het niet goed genoeg kan?”, “Wat heb je al gedaan?”
  3. Aanvaard dat er een probleem is. Deel het probleem: “We gaan er samen aan werken”. Contacteer eventueel de leraar.
  4. Stel je kind gerust. Zeg dat faalangst bij het dagelijkse leven hoort, dat jij het ook hebt. Mislukken mag en is zelfs nodig om te leren. Geef toe dat je ook zelf fouten maakt.
  5. Vertel je kind over zijn positieve eigenschappen: “Je bent misschien minder goed in rekenen, maar je kan goed sporten, bent een leuke broer, een goede speelkameraad.”
  6. Buig de negatieve gedachten om. Ga samen op zoek naar wat je kind écht angstig maakt en koppel die angst los van de taak. “Ik ben bang dat papa/de leerkracht boos zal zijn als…, dat leerlingen me gaan uitlachen als…” Klopt die negatieve gedachte wel? Vervang die negatieve gedachten door positieve: “Papa is blij als je je best doet, je hebt je les goed geleerd, je kan het.”
  7. Stimuleer je kind om zijn opdracht (toets, spreekbeurt, sporttest) toch uit te voeren. Maak voor het kind duidelijk dat er geen weg naast is. Ga niet in op vermijdingsgedrag.
  8. Geef structuur. Pas de opdracht aan (deelopdrachten, samen stappen zetten), help een studieplanning opmaken. Ga op zoek naar wat voor uw kind haalbaar is en laat het van dat succes genieten. Zeg dat het mag mislukken, zijn inzet telt.
  9. Aarzel niet om naar het CLB (Centrum voor Leerlingenbegeleiding) te stappen als je zelf geen uitweg ziet. Een aangepaste behandeling kan helpen.